Bij de geboorte van Weena heeft Mohnhow’e-de-felle, de beschermgeest van het dorp Halaskini, voorspeld dat zij er de oorzaak van zal zijn dat het dorp getroffen zal worden door ellende, pijn en vuur. De dorpsoudsten stellen voor om het kind, dat er met haar asgrijze haren en bleke huid zo anders uitziet dan zij, uit de weg te ruimen, maar haar vader Galdec weet haar met zijn gezag als stamhoofd het leven te redden en weigert geloof te hechten aan de noodlottige voorspelling.
Zestien jaar later is Weena een mooi meisje geworden, dat veel van haar tijd doorbrengt met de herdersjongen Gwylym, die er van droomt een beroemd krijger te worden.
Intussen, in de kokend hete woestijn van Woophar’ch, waar de zwarte toren van Haggral de kaartenmagister staat, probeert prins Morokoor met behulp van de
magister de vloek op te heffen, die op zijn tak van het geslacht Nym-Bruyn rust...